-
1 chasser
chasser [sĵaasee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verjagen ⇒ wegjagen, verdrijven2 jagen op ⇒ jacht maken op, vervolgen♦voorbeelden:v1) (ver)jagen, wegjagen2) vervolgen4) komen aandrijven [wolk]5) blazen [wind]6) slippen [anker]
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский